Dossier Na de noodopvang #2
Ruim een week nadat ‘onze’ mannen de noodopvang in Bethel hadden verlaten bezocht ik hen. Nadat ze Den Haag verlieten zijn ze in één week tijd via het aanmeldcentrum in Ter Apel, een tweede opvangkamp nabij Marnewaard en een hotel in het zuiden van Nederland, uiteindelijk in Budel beland.
Ruim 50 dagen na hun aankomst in Nederland konden ze dan eindelijk geregistreerd worden en hun asielaanvraag indienen. Dit had eventueel nog langer kunnen duren als we niet besloten hadden om onze noodopvang in de Bethelkapel te sluiten en ze terug naar Ter Apel te sturen.
Hoewel het voltooien van de registratie voor de mannen als een grote opluchting voelde, staan zij in werkelijkheid slechts aan het begin van een lange marathon. Zij zijn nog in afwachting van het eerste IND interview. En we weten uit ervaringen van anderen dat het vanaf dat eerste interview tot aan het verkrijgen van een status en een woning zo nog één tot twee jaar kan duren. Moet je dan ook nog een gezinsherenigingsprocedure starten, dan kun je daar soms nog zes maanden tot een jaar bij optellen.
Dat betekent dus dat je als alleenstaande vluchteling zomaar één tot twee jaar in de wachtstand komt te staan. En wanneer je, zoals sommige mannen uit onze groep, jonge kinderen en een vrouw thuis hebt moeten achterlaten, om hen de gevaarlijke overtocht naar Europa te besparen, je dus zo’n anderhalf tot drie jaar van je gezin gescheiden kunt zijn. Kostbare jaren met je gezin die je nooit meer terugkrijgt. En dit alles enkel om hen hier een waardig en veilig bestaan te kunnen bieden. Dat is misschien wel het grootste offer dat een ouder kan maken.
Budel was precies wat ik verwacht had. AZC’s zijn meestal niet de vrolijkste plekken op aarde. Je voelt de lethargie in de lucht hangen. Mensen sjokken, al videobellend met achtergebleven familieleden, over het terrein. En hier en daar spelen wat kinderen die je nieuwsgierig benaderen, ze lijken te snakken naar contact en wat vertier. Met de voorbijgangers is er kort oogcontact en wordt er gegroet of vriendelijk geknikt bij gebrek aan een gemeenschappelijke taal.
Ik ontmoet ‘onze’ mannen buiten. We verzamelen ons om een picknicktafel en delen de zoetigheden die ik meegenomen heb uit Den Haag. We praten bij over hun ervaringen en lachen veel. Als er iets in overvloed aanwezig is in deze groep, is het humor en de kracht om van een troosteloze situatie iets positievers te maken.
Ze leiden me rond over het terrein, voeren een lied op en er wordt zoals altijd nog wat gedanst op Arabische muziek. En terwijl we op een grasveld in het kamp zitten probeer ik hun gezichten één voor één in me op te nemen en dit moment vast te leggen in mijn geheugen. Ik weet niet hoe hun procedures en routes verder zullen lopen. Met velen zal ik in contact blijven, sommigen zal ik misschien nooit meer zien.
In ons Nederlandse asielsysteem verplaatsen we vluchtelingen continu. Dat eindeloze gesleep met mensen, je wordt er moedeloos van. Hoe kun je immers iets opbouwen als je nooit zeker weet hoe lang je mag blijven? Hoe kunnen mensen integreren als ze geen ruimte krijgen om zich te verbinden aan de Nederlandse samenleving, aan Nederlandse mensen? Of is dat misschien wel de bedoeling? Dat mensen zich vooral niet binden en hechten. Opdat het later ook gemakkelijker is ze weer uit te zetten, als blijkt dat ze volgens onze standaarden geen gegronde reden hebben om hier te blijven.
Alle basisbehoeften zijn aanwezig in Budel. Mensen krijgen te eten, ze kunnen warm douchen, hebben een eigen bed en er is veel natuur in de omgeving. Maar het onpersoonlijke, massale geeft me een ongemakkelijk gevoel. Mensen worden geïdentificeerd met hun “vreemdelingennummer” en ze zijn geïsoleerd van de bewoonde wereld. En in ieder gesprek dat ik voer met bewoners van het kamp komt de onzekerheid naar boven, niet weten waar je morgen naartoe gaat en hoe lang alles nog zal duren.
Als we over het terrein wandelen en ik de verhalen van onzekerheid hoor of de kinderen verloren over het terrein zie slenteren, bespeuren sommigen van de mannen mijn sombere gevoel. Eén van hen komt naast me lopen en stelt me gerust, “Vergeet niet waar we vandaan komen, we zijn erger gewend. We zijn nu veilig en dat is wat telt” vertelt hij mij.
Ik begrijp dat het een uitdaging is om grote aantallen mensen op de vlucht van goede opvang te voorzien. Maar ik hoop toch dat we het anders kunnen doen, menselijker en met meer persoonlijk contact. Dat “de vluchteling” ook “de Nederlander” ontmoet en andersom. Niet alleen vanuit een humaan perspectief is dit belangrijk, maar ook voor het functioneren van onze samenleving. Om de integratie van de vluchteling te bevorderen, iets waar we zo naar streven in Nederland, hebben we ontmoetingen nodig. Eigenlijk al vanaf het begin van de procedures.
Door Betsy Schouten, woonbegeleider Stek